Iedereen moet eten en voor niemand is het een bijzaak. Voor mijn 82-jarige moeder Toos is het ook nog iets anders en dat "anders" komt in de buurt van "a way of life".
Laatst ging het niet zo goed met haar en lag ze enige tijd in het ziekenhuis. Ik wist zeker dat het weer goed zou komen toen ze na een paar dagen begon te praten over de toetjes die ze op de zaal uitdeelden. Eten is een betrouwbare graadmeter ten aanzien van haar welbehagen.
Zoals zoveel mensen van haar generatie is het een oorlogsding. Ze was 6 jaar oud toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak en 10 toen de hongerwinter toesloeg. Het pleeggezin waar Toosje was ondergebracht woonde in een huis aan de Parkweg in Ede en dat is vlakbij station Ede-Wageningen. Haar pleegmoeder, oma Van den Hurk, schijnt een gezonde hekel te hebben gehad aan de Duitsers, ondanks dat de familie van mijn moeders kant Teutoonse roots heeft. Mijn echte oma van moeders kant kwam uit Duitsland maar zij stierf voor de oorlog dus dat telt niet. Mijn moeder was zeker niet dol op de Duitsers maar niettemin vond ze dat “die rotmoffen” wel prachtig konden zingen.
![]() |
Toosje in oorlogstijd |
Vanwege het strategisch belang (Ede was een garnizoensdorp en de kazernes lagen dicht bij het station) werden de spoorlijn en het station regelmatig gebombardeerd en in haar directe omgeving zijn dan ook de nodige slachtoffers gevallen. In de laatste oorlogswinter confiskeerden de Duitsers het meeste voedsel en ook Ede ontkwam niet aan gebrek. Mijn moeder en haar pleegbroer en -zussen trokken er noodgedwongen in de kou op uit om bij de boeren in (toen nog buitengebied) De Maanderbuurt voedsel te scoren.
Toos was ook op jeugdige leeftijd eigenzinnig, zoals ze zelf zegt: "Ik leefde in mijn eigen wereldje en wilde liever alleen bij de boeren langs, apart van mijn oudere pleegbroer en zussen". 10 Jaar oud, met haar door haar pleegvader gemaakte sleetje door de sneeuw bij de Edese boeren langs: ik moet even slikken als ik dat beeld voor me zie.
Die boeren waren over het algemeen welwillend en hielpen waar ze konden. Bij de één kreeg ze boterhammen te eten, bij de ander wat te drinken en soms een paar aardappelen of suikerbieten voor thuis. In haar jeugdige argeloosheid trotseerde ze een zogenoemd Sperrgebiet: als je daar als burger werd aangetroffen liep je grote kans door Duitse militairen te worden abgeknallt. Een bezorgde boerin wenkte haar snel naar binnen, gaf haar soep en daarna moest ze als de donder weer weg. Mijn moeder was in die tijd chronisch ondervoed en in de dagen vlak voor de bevrijding liep het nog bijna fataal af toen haar pleegmoeder had bedacht dat - als je rabarberstelen kan eten - de bladeren ook wel lekker zouden zijn. Helaas: rabarberbladeren zijn giftig en het hele gezin werd serieus ziek. Stel je voor: heb je bijna een gevaarlijke oorlog overleefd en zou je het hoekje omgaan vanwege fucking rabarber… Gelukkig kwam het allemaal weer goed.
Enfin. Als ik mijn moeder spreek is eten - en vooral snoepen - nog altijd een belangrijk onderwerp. Inmiddels heeft ze ouderdomsdiabetes en spuit ze insuline. Dat neemt niet weg dat de koelkast en vriezer nog altijd medicinale toetjes, taarten, ijs en ander gezond spul bevatten. Als ze bonbons koopt gaat het niet om een benepen doosje: Puccini in Amsterdam verkoopt maaltijdbonbons en alleen de aanblik van één zo’n enorme chocohomp doet mij de moed al in de schoenen zakken. Mijn moeder niet: als je haar zou dwingen neemt ze er desnoods drie (“…anders bederft het”). Toen ze zich bij een eerdere gelegenheid niet jofel voelde werd de schuld overigens al snel gelegd bij de “verse groente” van de avond ervoor. Ach, een mens moet al zo veel laten naarmate men ouder wordt dus wie ben ik om er over te gaan zeiken?
Reacties
Een reactie posten