Doorgaan naar hoofdcontent

A Muzungu abroad

Van alle landen die niet op mijn bucketlist voorkomen was Oeganda er ook één. Ik kende het oppervlakkig dankzij het horror regime van de geschifte jaren ’70 dictator Idi Amin en één film: “The Raid on Entebbe”, over een heroïsche bevrijdingsactie van gegijzelde vliegtuigpassagiers op het vliegveld bij de hoofdstad Kampala. Ik wist genoeg: camping Het Lorkenbos in Otterlo leek me avontuurlijk genoeg.

Mijn zoon Milos denkt anders over exotische oorden. Als 4e jaars student aan de Landbouw Hogeschool in Wageningen doet hij samen met klasgenoot Jua Dai een vier maanden durend afstudeeronderzoek in Oeganda. Hun uitvalsbasis is de provinciestad Arua, gelegen op een steenworp afstand van de grens met Congo. Tik “Congo” in op de site van Buitenlandse Zaken en de alarmbellen gaan af: Code Rood, en dan gaat het niet over de kans op ijzel. Het grensgebied met Oeganda is politiek onstabiel als gevolg van burgeroorlogen en andere ellende. Tegenwoordig is het er relatief rustig dankzij de aanwezigheid van een internationale VN-vredesmacht maar het blijft een potentieel kruitvat. Oeganda schijnt overigens veilig te zijn, zolang je blijft beseffen dat ze daar links rijden en geen praktizerend homoseksueel bent, want dat is strafbaar.

Op de weg van Koboko naar Arua in Oeganda (Vincent van Leest 2015)

De jongens werken voor Ecopolis Europa, een consultancybedrijf waarvan Ir. Herman Fleer, de vader van Jua, directeur is. Hij is een hardcore ontwikkelingswerker met tientallen jaren ervaring. Zijn organisatie richt zich op duurzame ontwikkeling in bijvoorbeeld Congo, maar ook Zuid-Oost Azië, Europa en Latijns Amerika. Dat de jongens niet in Congo zelf hun onderzoek kunnen doen heeft te maken met het simpele feit dat de school hen niet kan verzekeren voor een afstudeerproject in een Code Rood gebied. Oeganda is relatief stabiel en moet het doen met een geruststellende Code Geel van Buitenlandse Zaken.

Naast het afstudeer onderzoek is hun gehele verblijf daar natuurlijk ook een enorm avontuur: Oeganda is een uithoek waar je normaal gesproken niet iedere dag komt. Milos opperde voorzichtig dat het misschien wel leuk zou zijn als ik daar naar toe kwam om zelf te zien waarom het toch echt een geweldig land is. Tja, dan ga je als oprecht geïnteresseerde vader niet lopen zeiken dat je het een beetje eng vind allemaal en eigenlijk liever fijn een stukje thuisblijft. Maar goed: vaak ben je te bang en een stedentrip naar Zwolle kan altijd nog, bedacht ik me. Om me over de streep te trekken gooide hij er een spectaculaire safari tegen aan in wildpark Murchison Falls: een gebied zo groot als Gelderland maar dan zonder gezeur over koopzondagen. Kortom: een aanbod dat ik als vader en fotograaf zijnde niet kon weigeren en zo geschiedde dat op 25 oktober mijn vriendin Gemma en ik om 3 uur ’s nachts landden op een heerlijk zompig en lauw Entebbe Airport. Als de vliegtuigdeuren open gaan is het alsof je Burgers Bush binnenstapt, vermengd met de wilde frisheid van kerosine.

Het vrolijke ontvangstcomité ter plaatse, bestaande uit Milos en Jua, heeft een fijne taxi geregeld en zo racen we de Oegandese nacht in op weg naar Kenrock Hotel in Kampala, een ritje van pak ‘m beet drie kwartier. De poort van het hotel wordt geopend door een bewaker met een indrukwekkende gun: “Welcome to Kampala: you are most welcome!” Na een heerlijk Nile-Special biertje is het tijd om te slapen. Wel heb ik even problemen om klamboe-technisch mijn draai te vinden, maar uiteindelijk vallen we in slaap na een lange reisdag.

Onze eerste dag in Kampala begint een tikkie brak met een gezamenlijke koffie in Café Kawa, een tentje op een steenworp afstand van Kenrock Hotel. De ouders van Jua (zij zullen de volgende dag weer terugreizen naar Nederland) zijn er ook en het wordt een gezellige uitwisseling van onze primaire Afrikaanse indrukken. Ook spotten we de eerste hipsters: gratis WiFi en een barristo vormen de natuurlijke habitat van het hipsterdom. Sommige dingen zijn op een geruststellende manier overal ter wereld hetzelfde.

Kampala is met zijn 1,3 miljoen inwoners een spectaculair chaotische stad. De wegen worden overspoeld door boda boda's: motortaxi's die je voor een habbekrats van A naar B scheuren waarbij de juiste interpretatie van de in Oeganda geldende verkeersregels voor diverse uitleg vatbaar blijkt. Als je van avontuur houd en niet al te veel aan het leven hecht hét vervoersmiddel bij uitstek hier. Ook kan je gerust met drie man en een mbuzi (geit), en dan reken ik de chauffeur nog niet eens mee, op de boda boda: praktisch en gezellig. Het autoverkeer is al even gestructureerd als simpel: wie het hardst kan toeteren wint.

Voor voetgangers zijn er niet al te veel voorzieningen. Ook de drukste wegen volstaan als voetpad, getuige de massa’s wandelaars. Lopen is hier nog helemaal de shizzle, overigens vooral ingegeven door het feit dat vervoer voor de meeste locals simpelweg onbetaalbaar is. Het voortrazende verkeer lijkt niemand te hinderen, hoewel het aantal verkeersdoden hier in verhouding 10 keer zo hoog is dan in Nederland. Als onvervalste wazunga's (witten) kijken we onze ogen uit in deze enerverende heksenketel: alles is bijzonder, alles is kleurrijk, een heleboel is op een gezellige manier sjofel en de locals die we ontmoeten zijn na aanvankelijk enige aarzeling vriendelijk en gastvrij. Na honderden jaren koloniale uitbuiting zou ik waarschijnlijk ook niet gelijk de amicale lolbroek uithangen tegen een witte en eerst maar eens de kat uit de boom kijken.

Gemma, Jua en Milos bij Murchison Falls, Oeganda (2015 Vincent van Leest)

Om de volgende dag naar de uitvalsbasis van Milos en Jua te reizen in de 400 kilometer noordwestelijk gelegen provinciestad Arua is er een aantal mogelijkheden: lopen, met het vliegtuig of met de GaaGaa Coach. Het laatste betreft een busdienst die je binnen acht uur aflevert waar je wilt zijn. Als je het overleeft tenminste. Een A12 heb je niet in dit mooie land. Het zijn provinciale wegen waarvan sommige stukken onverhard. Wij treffen het met onze chauffeur. Hij heeft een sportieve rijstijl. De krakkemikkige Isuzu bus heeft best een pittig motortje en de top ligt geregeld rond de 130 km per uur. De Grand Prix van Oeganda, noemt Milos het. De locals zelf noemen het een “groundflight”. Milos stelt voor met z'n allen achterin te gaan zitten, zodat we niet alle bijna-dood-ervaringen hoeven te aanschouwen. Het wordt een adembenemende tocht in een aantal opzichten: het prachtige - weliswaar zeer snel - aan ons voorbij glijdende landschap, de halsbrekende stunts van onze buschauffeur en de onmiskenbare lucht van angstzweet. Voordeel van de GaaGaa bus is dat het een lousy 7,50 euro kost per persoon. Een vlucht met Eagle Air, die een uurtje over dezelfde afstand doet, is 18 keer duurder. Eind van de middag arriveren we toch nog in één stuk in een regenachtig maar al even hectisch downtown Arua.

Milos en Jua huren een mooi huis in uptown Arua. Het is een bungalow met een grote ommuurde tuin en stalen toegangspoort. Deze wordt 's nachts bewaakt door Samuel. Samuel heeft geen kalasjnikov nodig: een oldskool pijl en boog voldoet om de veiligheid te bewaren. Van zonsondergang tot zonsopgang (12 uur lang) zit onze Wilhelm Tell in zijn rieten stoeltje naast de toegangspoort, loopt af en toe eens een rondje en harkt de bladeren aan. Hij is erg blij met zijn baantje, hoewel het naar Nederlandse begrippen schrikbarend weinig betaald.
Het huis is eigendom van Doctor Emmanuel, een huisarts in ruste die in een aangrenzend pand op het terrein woont met zoon en dochter. Doctor Emanuel is vergroeid met zijn transistorradio, die alleen maar uitgaat als hij gaat slapen. Dat laatste is overigens een vermoeden.

Op het strak onderhouden terrein vol exotische bomen, struiken en planten lopen een haan, een paar kippen en kuikens rond. Ook de hond van de dokter komt af en toe voorbij snuffelen. Het beest schijnt de stalen toegangspoort van binnenuit zelf te kunnen open maken. De mannen gaan geregeld naar de plaatselijke variant van Intratuin om nieuwe palmbomen en orchideeën voor de compound te kopen. Ze zijn serieus als het om flora gaat (niet zo vreemd als je aan de Landbouw Hogeschool studeert), hoewel het dagelijkse balletje trappen zo zijn risico's inhoud voor de jonge aanplant.

Inmiddels zijn de Nederlandse studenten flink ingeburgerd in Arua. Zodanig zelfs dat de locals ze bijnamen hebben gegeven. Jua heet hier niet onterecht „Anyole” wat „Happiness" betekent. Milos wordt hier "Duuki” genoemd, oftewel „…from above”. Met zijn 2 meter 2 valt daar niets op af te dingen. Milos stelt mij bij de locals voor als „Mzee”, wat gewoon „ouwe” betekent. Je voedt ze op en dan krijg je dit.

Na een dagje bijkomen van alle indrukken is het tijd om een tweetal projecten te bezoeken waar Duuki en Anyole onderzoekswerk verrichten. We reizen met Rosie, de Toyota Landcruiser waarover ze tijdens hun verblijf de beschikking hebben. Onder het vrolijk meezingen van typisch Afrikaanse hits als “Sultans of Swing” en andere jaren ’70 klassiekers rijden we naar het 50 kilometer noordelijk gelegen Koboko, ondertussen genietend van het nog steeds prachtige landschap. Koboko is de Vaalserberg en het Drielandenpunt van Oeganda, op een steenworp afstand gelegen van zowel Congo als Zuid-Soedan. Jua doet hier vooral onderzoek naar grensoverschrijdende handel en voedselveiligheid: Milos brengt hier de socio-economische situatie in kaart.

Op de weg van Koboko naar Arua (2015 Vincent van Leest)
Het is regentijd en alles ziet er groener uit dan de Betuwe begin juni. We rijden langs talloze hutten-verzamelingen waar de onvermijdelijke mangoboom het centrale meetingpoint vormt van de clan die er woont. Verder tref je direct naast de weg vooral gezellige houten marktstalletjes aan waarachter onbestemde laagbouw verrijst, meestal lekker schreeuwerig opgeschilderd met reclame voor een tv-boer (“Amazing Digital TV!”) of Pepsi Cola. En wat verder vooral opvalt: heel veel kinderen. Waar we ook verschijnen wordt er enthousiast gezwaaid door het vrolijke grut. Minzaam wuiven we terug natuurlijk, maar zo comfortabel vanuit de auto voel ik me een beetje koloniale proleet of zo’n witte pater in een draagstoel.

Het bezoek aan de met voornamelijk Italiaans overheidsgeld gefinancierde modelboerderij in de heuvels bij Koboko is fascinerend. Ik weet nu hoe ananassen groeien (“…is het ánanas of anánas in het Engels?” is de mop van de dag), waar de sesamzaadjes vandaan komen, dat Hollandse aardappels hier Irish potatoes worden genoemd en dat olifantenballen aan bomen groeien. We krijgen een leerzame rondleiding waarbij Ronald en Rashid, twee Oegandese consultants van Ecopolis, eventueel vertalen en extra uitleg geven.

Milos en Jua bedenken dat ze ook nog graag een bezoek willen brengen aan een voor deze regio typische leefgemeenschap. Rashid en Ronald kunnen dit wel regelen en zo gebeurt het dat we ons ineens op het middenerf bevinden van een verzameling hutten, omgeven door belangstellende clanleden met als stralend middelpunt de dorpsoudste, aan wie Milos en Jua een aantal vragen stellen over het leven in deze setting. Ik besef me ineens te zijn beland in mijn aardrijkskunde boekje van de lagere school.

De dorpsoudste legt het nog een keer uit (2015 Vincent van Leest)
Het is een een gezellige drukte in het dorpje dankzij de rondscharrelende kippen, kuikens, mbuzi's, honden en vooral weer heel veel kinderen. Met family-planning” wordt langzamerhand wel een begin gemaakt in Oeganda, legt Rashid uit, maar daar is vooralsnog weinig animo voor omdat kinderen een logische verzekering voor de toekomst vormen. Uiteindelijk gaat iedereen er eens goed voor zitten, met ons, de wazunga's, in het midden. Als tolken fungeren Ronald en Rashid.
Strikt genomen betreft het niet de dorpsoudste, maar wel de belangrijkste man van het dorp, de Iman. Islam en christelijk geloof gaan in Oeganda kennelijk nog zonder veel gezeik samen. De volwassen clan-leden zijn vriendelijk, de kids zijn er aanvankelijk minder gerust op. Ronald legt uit dat kinderen in zijn land bang worden gemaakt met geesten en spoken, die - net als in het westen - bleek of wit van kleur zijn. Een soort Zwarte Pieten discussie maar dan anders. De horde van vier bleke spoken wordt een van de peuters teveel en die zet het dan ook enorm op een krijsen als de grote witte fotograaf weer even leuk wil doen met zijn camera.

De vrijdag is Safari-dag. Milos en Jua zijn de hele week al opgewonden bij het vooruitzicht weer naar National Park Murchison Falls te gaan. Een gigantisch wildpark, begrensd door de Witte Nijl, die uitmondt in Lake Albert. Reisleider Duuki heeft twee overnachtingen geregeld: één in luxe safaritenten in Fort Murchison, net buiten het park, en een in Para Lodge, gesitueerd in het park. Het park is vernoemd naar de spectaculaire watervallen waar de Nijl, die normaal zo'n 2 á 300 meter breed is en 10 meter diep, door een rotsformatie van 7 meter breed wordt geperst. Om met Peter Timofeeff te spreken: dat levert mooie plaatjes op. De watervallen zijn op hun beurt weer vernoemd naar Lord Murchison, de voorzitter van The Royal British Geographical Society, die rond 1850 de opdracht gaf om dit deel van Afrika in kaart te brengen.

Direct na het binnenrijden van het park is het raak: een absurde hoeveelheid dieren. Onvoorstelbaar als je het onvolprezen Nationaal Park De Hooge Veluwe gewend bent waar je echt goed moet opletten om een hert te zien. We worden omringd door antilopen, wrattenzwijnen (hakuna matata!), giraffen en na een paar kilometer rijden ook de olifanten.

Dag twee van de safari heeft Duuki een ochtendtour geregeld met Marta, een parkranger. De rangers zijn standaard bewapend met een kalashnikov, want naast de roofdieren vormen stropers een reëel gevaar in de wildparken. Veel rangers zijn gedood door de ivoormafia. Misschien is Marta niet helemaal de juiste keus om mee te nemen als je wilde beesten van nabij wil aanschouwen. Nadat ze zelf ooit door een olifant is aangevallen en gewond is geraakt is de liefde voor deze dieren begrijpelijk nogal bekoeld. Eigenlijk gaat ze ze liever uit de weg en als we er een aantal spotten op zo'n 300 meter afstand merken we dat het koude zweet haar uitbrak. De dag ervoor hadden we zelf een spannend momentje toen we ingesloten dreigden te worden door een aantal olifanten op een smalle weg. Duuki en Anyole wisten echter op tijd de auto omgedraaid te krijgen en weg te stuiven zodat we het kunnen navertellen. Ik snap Marta wel: olifanten zijn fantastische dieren, maar een slurf door de voorruit of erger hoeft voor mij nou ook weer niet.

Jungle Jim AKA Jua Dai Fleer (2015 Vincent van Leest)
Uiteindelijk maken we even goed een prachtige tocht, met als hoogtepunt een groep jonge leeuwen die aan het dollen is in het hoge gras en de regen. Maar ook de Kaapse buffels, de hartebeesten, ijsvogels, giraffen, coyotes, gieren, antilopen en enorme roofvogels zijn fantastisch om te zien. Murchison Falls is een waanzinnig mooi park. Het verdwijnen van de 21-jarige Nederlandse studente geneeskunde eind oktober is hier overigens groot nieuws. Op het moment dat wij ons op de derde ochtend van de safari opmaken voor een boottocht over de Nijl om de watervallen van dichtbij te zien, zijn duikers van de Oegandese politie vlak bij ons aan het zoeken naar haar en ook een politiehelikopter is er druk mee. Iedereen hier aan wie we vragen of er al meer bekend is over het lot van de vrouw heeft weer een iets ander verhaal. Wat er ook gebeurd is, ze is nog steeds niet gevonden en het mysterie zal wel nooit echt worden opgelost.

En toen werd het langzamerhand al weer tijd voor de thuisreis.
Na ons avontuur met de GaaGaa-bus, had ik aangedrongen op een retour naar Kampala per vliegtuig. Mijn vader zou hebben gezegd „...ik word te oud voor die flauwekul” want ik trok niet nog een keer acht uur in deze lijndienst from hell. Zelfs mijn vliegangst is kleiner dan mijn GaaGaa-fear.

Eagle Air verzorgt deze dienstregeling met een gezellige vliegende autobus van obscure Tsjechische makelij. Er kunnen 17 mensen in, exclusief tweekoppige bemanning. De vlucht naar Kampala duurt ongeveer een uurtje zo wordt ons gezegd, dus kunnen we lekker uitgerust voor de terugreis aankomen en nog anderhalve dag chillen in de hoofdstad.
Eenmaal op het Mobutu Sese Soko Airport van Arua, bestaande uit een onverharde landingsbaan en een paar afgebladderde gebouwtjes, blijkt dat er anderhalf uur vertraging is. Geen probleem: dan gaan we gewoon lekker in het zonnetje een beetje Afrikaans doen: zitten, water drinken, rondjes lopen en ouwehoeren. Na een uurtje krijgen we trek en Milos en Jua besluiten nog even wat te snaaien te gaan halen in de stad. De vertraging kan bovendien nog wel wat langer duren zo horen we, dus tijd zat. De boys zijn een kwartier weg als Gemma en ik gesommeerd worden het vliegtuig in te gaan. Het plan is gewijzigd: we maken een detour naar een 120 kilometer noordelijker gelegen vliegveld bij Yei, ergens in - waar anders - Zuid-Soedan, en vandaar uit fladderen we dan rechtstreeks door naar Kampala.

Milos en Jua komen gelukkig op de valreep aanscheuren en ik zie m’n zoon op 200 meter afstand met de bewaakster praten. Daarna sprint hij naar ons toe en kan ik - als ouwe sentimentele dwaas zijnde - jankend afscheid nemen bij de vliegtuigtrap na een bewogen en prachtige week, alsmede de blikjes Red Bull en sesamkoekjes in ontvangst nemen die hij heeft gescoord in de stad. De beveiliging op Arua Airport is in dit geval niet zo rigide dat een zoon geen afscheid mag nemen van zijn vader. Misschien heeft het uitdelen door ons van Engelse drop aan de beveiliging ze mild gestemd: corruptie-light. Dit is overigens een paar weken voor de terroristische aanslagen in de Sinai-woestijn, Beiroet en Parijs: waarschijnlijk zal zo’n informele en coulante houding bij de airport security nu niet meer afgedwongen kunnen worden, wat op zich ook wel weer een geruststelling is.

Dorpsbewoners in de buurt van Koboko, Noord-Oeganda (2015 Vincent van Leest)
Een verslag schrijven over 10 dagen Uganda is vooral weglaten. De indrukken zijn zo overweldigend dat ik slechts een fractie kan beschrijven. Ik zou zeggen: ga vooral zelf kijken want het is een mindblowing experience. Alles wat „ze” over Afrika zeggen is waar, maar het is oneindig veel meer dan de eenzijdige kijk die je van dit deel van de wereld krijgt door de westerse media. Namens Gemma en ondergetekende wil ik Milos en Jua hartelijk bedanken voor hun gastvrijheid en de mogelijkheid om zoveel indrukwekkends te kunnen aanschouwen.

Njema!

Reacties

Populaire posts van deze blog

Rothuis

De enige keer dat het gezin Van Leest op stand heeft gewoond, vond mijn vader het maar niks. “Dat rothuis! Dat hele rothuis!”, beklaagde hij zich enige maanden na de verhuizing.  In 1969 betrokken we het vrijstaande pand uit 1937, met de enigszins sinistere naam Ledicoma, aan de Bergstraat in Ede. Later leerden we dat de naam gevormd werd door de twee beginletters van de vier kinderen van de eerste eigenaar: Leendert, Dirk, Coby en Marietje. En haters maar beweren dat men niet crea is in Ede.  Waarom pa zijn sterke bedenkingen had tegen het huis vonden mijn broer Jules, mijn moeder en ik onduidelijk. Daarvoor hadden we uitsluitend gewoond in zwierige Sovjetstyle-flats of arbeiderswoninkjes zoals je - behalve in Ede - alleen aantreft in de meest naargeestige veengebieden van fucking Drenthe.  Ik begreep wel dat ons nieuwe huis met minimale inspanning van de gemeente (het was immers een dienstwoning) was opgeknapt en inderdaad: je zag de oude behangresten door de nieuwe ban...
Welkom op mijn blog! Net als iedereen maak ook ík wel eens wat mee. Daarnaast heb ik een mening en daar val ik graag mijn omgeving mee lastig. Allemaal uitstekende redenen om een blog bij te houden, leek me. Ik hoop dat u net zoveel plezier bij het lezen heeft, als ik heb bij het schrijven er van.