Doorgaan naar hoofdcontent

Van onze verslaggever

Mijn bescheiden carrière als verslaggever kwam in 1983 vanuit het niets in mijn schoot vallen. Een kennis van mij schreef recensies voor het plaatselijk nieuwsblad Ede-Stad van de bandjes die optraden in jongerencentrum Oktopus. De beste man was echter ontevreden over het feit dat de hoofdredacteur het waagde zijn stukken voor publicatie geschikt te maken en vroeg of ik geen interesse had om het van hem over te nemen. Waarom hij dat uitgerekend mij vroeg was een raadsel: misschien speelde mee dat ik een bril droeg en derhalve intellectueel. Eindstand was dat ik er wel oren naar had.

Eerst even over Oktopus: iedere rechtgeaarde Edenaar waarschuwde in die dagen zijn of haar kinderschare voor de verderfelijke invloed van dit alternatieve uitgaanscentrum. Het gerucht ging dat er uitsluitend hippies kwamen en er zelfs drugs werden gebruikt. De vrije seks kon dan ook niet ver weg zijn en in het behoudende heidedorp deed men niet aan die viezigheid. Kortom: allemaal redenen om daar als jonge Edenaar zo vaak mogelijk naar toe te gaan.

Oktopus was een gezellige vergaarbak van halve en hele hippies, liefhebbers van een jointje en een verspreid voorkomende junk. De huisdealers waren doorgaans zachtaardige types en de playlist bestond voornamelijk uit jazzrock, ook wel zenuwenmuziek genoemd door mijn moeder. De sfeer was er ontegenzeggelijk ”rielekst” en met de vrije seks viel het best mee (of tegen; afhankelijk van je verwachtingen).

Enfin, ik ging aan de bak als kritisch muzikaal observator voor Ede-Stad. Toch waren er taaltechnisch wel wat beren op de weg: mijn Nederlands is verre van vlekkeloos. Ik moet nog altijd nadenken bij de "d's" en "t's" en in die tijd had ik al helemaal geen idee van hoe de Heere dat in zijn ongrijpbare grammaticale wijsheid nou eigenlijk allemaal had bedoeld. Ik heb veel te danken aan hoofdredacteur Wim Mulder en eindredactrice Simone Veldboer: zij maakten overuren om mijn stukjes naar begrijpelijk Nederlands om te zetten. Daar stond tegenover dat mijn positieve grondhouding er voor zorgde dat de stukjes soms best lollig konden zijn. Het resultaat was in ieder geval dat ik mocht blijven. Band na band werd door mij geknipt en geschoren met als objectief hoogtepunt een door mij zelf geschreven recensie van mijn eigen popgroepje. God, wat waren wij goed, in het verslag.

Uiteindelijk kwam de vraag of ik misschien trek had in het schrijven van theaterrecensies. Dat leek me wel wat, hoewel mijn kennis van toneel beperkt bleef tot mijn afschuw voor John Lanting’s Theater van de Lach. Gelukkig kreeg ik voor iedere te recenseren voorstelling twee kaarten toegestuurd van cultureel centrum De Reehorst zodat ik met mijn toneelminnende vader kon gaan. Die wist wél waar het over ging en kon mij bijdehante meningen influisteren die ik zelf minder snel bedacht zou hebben. Toen “Vrouwen van Troje” van Euripides op het programma stond (een loodzwaar, klassiek drama over… eh… wel: vrouwen van Troje) nam ik de moeder van een vriend van mij mee. Als lerares Oude Talen wist zij precies te duiden waar Hekabè, Kassandra, Polyxena en Andromache de mosterd haalden. Dankzij haar uitleg kon ik mij er doorheen bluffen en van lieverlee begon ik de aantrekkelijkheid van toneel in te zien.

Inmiddels was ik opgeklommen tot redacteur. Gedurende 20 uur in de week mocht ik achter een echt bureau zitten en persberichten verwerken (“Woensdagavond is het weer zover: dan organiseert de Vereniging Borstvoeding Natuurlijk een vrolijke inloopavond in wijkcentrum Veldhuizen”: van dat werk…). Ik leerde de spannende ins en outs optekenen van huurdersvereninging Ede-Zuid, mocht de feestelijke ingebruikname van de gaswastorens bij de Akzo verslaan alsmede de opening van de “spionnenschool” van de Landmacht. Zo kwam ik nog eens ergens. Ook de persconferentie iedere ochtend om 9 uur op het politiebureau was een terugkerend hoogtepunt: wie was er allemaal gearresteerd, onder een hooiwagen gekomen of dronken achter het stuur vandaan geplukt? Als we geluk hadden was het een combinatie van die drie. Ik had het er enorm naar m’n zin.

U hoort het al: ik heb goeie herinneringen aan mijn eerste schreden op het journalistieke pad en ben mijn redactiegenoten van nieuwsblad Ede-Stad nog altijd dankbaar voor het geduld en het - op weinig gebaseerde - vertrouwen dat ze in mij stelden.

Reacties

Populaire posts van deze blog

A Muzungu abroad

Van alle landen die niet op mijn bucketlist voorkomen was Oeganda er ook één. Ik kende het oppervlakkig dankzij het horror regime van de geschifte jaren ’70 dictator Idi Amin en één film: “The Raid on Entebbe”, over een heroïsche bevrijdingsactie van gegijzelde vliegtuigpassagiers op het vliegveld bij de hoofdstad Kampala. Ik wist genoeg: camping Het Lorkenbos in Otterlo leek me avontuurlijk genoeg. Mijn zoon Milos denkt anders over exotische oorden. Als 4e jaars student aan de Landbouw Hogeschool in Wageningen doet hij samen met klasgenoot Jua Dai een vier maanden durend afstudeeronderzoek in Oeganda. Hun uitvalsbasis is de provinciestad Arua, gelegen op een steenworp afstand van de grens met Congo. Tik “Congo” in op de site van Buitenlandse Zaken en de alarmbellen gaan af: Code Rood, en dan gaat het niet over de kans op ijzel. Het grensgebied met Oeganda is politiek onstabiel als gevolg van burgeroorlogen en andere ellende. Tegenwoordig is het er relatief rustig dankzij de aanwezig...
Welkom op mijn blog! Net als iedereen maak ook ík wel eens wat mee. Daarnaast heb ik een mening en daar val ik graag mijn omgeving mee lastig. Allemaal uitstekende redenen om een blog bij te houden, leek me. Ik hoop dat u net zoveel plezier bij het lezen heeft, als ik heb bij het schrijven er van.

Rothuis

De enige keer dat het gezin Van Leest op stand heeft gewoond, vond mijn vader het maar niks. “Dat rothuis! Dat hele rothuis!”, beklaagde hij zich enige maanden na de verhuizing.  In 1969 betrokken we het vrijstaande pand uit 1937, met de enigszins sinistere naam Ledicoma, aan de Bergstraat in Ede. Later leerden we dat de naam gevormd werd door de twee beginletters van de vier kinderen van de eerste eigenaar: Leendert, Dirk, Coby en Marietje. En haters maar beweren dat men niet crea is in Ede.  Waarom pa zijn sterke bedenkingen had tegen het huis vonden mijn broer Jules, mijn moeder en ik onduidelijk. Daarvoor hadden we uitsluitend gewoond in zwierige Sovjetstyle-flats of arbeiderswoninkjes zoals je - behalve in Ede - alleen aantreft in de meest naargeestige veengebieden van fucking Drenthe.  Ik begreep wel dat ons nieuwe huis met minimale inspanning van de gemeente (het was immers een dienstwoning) was opgeknapt en inderdaad: je zag de oude behangresten door de nieuwe ban...