Oranje dakpannen in de zon en vijftig tinten grijs van het grindpad. Dat is mijn eerste herinnering. Waarschijnlijk zat ik in de kinderwagen maar daar zijn de historici het nog niet helemaal over eens. De locatie kan niet anders zijn geweest dan mijn geboortehuis aan de Laan 1948 in Ede. Een arbeidershuisje - en iets zegt me in 1948 gebouwd - voor de werknemers van de nabijgelegen ENKA Kunstzijdefabriek. Op zaterdagmiddag 10 december 1960 kwam ik hier ter wereld als tweede zoon van Toos van Oers en Ad van Leest. Mijn broertje Jules was inmiddels al een ouwe vent van twee en een half.
Met al dat kroost werd het tijd dat opa Van Leest (die bij ons inwoonde) verkaste naar het één straat verderop gelegen bejaardentehuis Sint-Barbara. Mijn ouders waren zijn genuil ook wel een beetje zat (“Laat mij maar alleen sterven hier…”, als ze op zaterdagavond lekker een potje gingen dansen in De Witte Hinde). In het bejaardentehuis kon hij tenminste biljarten en ouwehoeren met de medebewoners en liep hij niet in de weg bij de dagelijkse praktijk van de snelgroeiende BV Van Leest.
Verdere herinneringen uit mijn prehistorie zijn schaars, hoewel de keer dat ik me verslikte en bijna een briljante carrière in een hapje babyvoer werd gesmoord mij helder is bijgebleven. En de verveling, de altijd aanwezige verveling. Naar het bouwbehang staren vanuit mijn ledikantje of urenlang de structuur van een kussensloop bestuderen als ik te hyper was voor het middagslaapje. In mijn beleving heb ik ook jaren doorgebracht in de box: voordeel daarvan was wel dat ik nog iets meekreeg van de reuring in het huis en het schijnt dat ik toen al een onberispelijke muzikale smaak had met mijn voorliefde voor Bert Kaempfert’s “A Swinging Safari”. Als de radiodistributie dit olijke deuntje uitzond ging ik helemaal los, danstechnisch gezien.
Uiteindelijk wilden mijn ouders toch meer Lebensraum. Dat werd gevonden in de vorm van een appartement aan de Nobelstraat in Ede-Zuid, pal onder de rook van varkensslachterij Stroomberg. In de zomer, tijdens het avondeten met de balkondeur open, hoorden we de varkens gillen en rook ik de lucht van verbrand haar. De doperwten smaakten er op die leeftijd niet minder om. Als de wind uit het noordwesten kwam konden we verder genieten van de geur van versgebakken spritsen uit de Nobo-koekjesfabriek en bij oostenwind de onbestemde chemische walm van de ENKA. Ede was ook toen een bedrijvig dorp en luchtvervuiling werd pas later in de jaren zestig hip.
Wat ik me ook herinner is de tragische dood van Bertje, een vriendje van me die - al spelend op een bouwplaats - onder de wielen kwam van een achteruitrijdende kiepwagen. Ik was er gelukkig niet bij toen het gebeurde maar de tragische nasleep er van was mijn eerste kennismaking met het concept dood.
Zoals wel vaker bij 3-jarigen was de zandbak de hangout. Ik speelde daar met mijn buurjongetjes uit het trappenhuis en besprak met hen de laatste mondiale ontwikkelingen terwijl we de kattendrollen uit het zand visten. Peuters kunnen onderling enorm ouwehoeren en met hun fantasie is niets mis: toen mijn broertje meedeelde dat ze op school waren gewaarschuwd voor een kinderlokker kon ik niet nalaten te vertellen dat ik de verdachte was tegengekomen bij de zandbak en gaf een best geinig signalement op aan mijn moeder. Ik wist nauwelijks wat een kinderlokker was maar het was toch fijn om even serieus aangehoord te worden op die leeftijd. Misschien dat ik het iets teveel had aangedikt door te beweren dat de man een bebloed hoofd had en bewapend was met een springtouw om de gevangen kindertjes te kunnen vastbinden.
Hoe verging het opa Van Leest ondertussen in zijn nieuwe stek in het bejaardenhuis? Hij woonde in een piepklein kamertje waar vanaf de muur een foto van Paus Paulus VI een herderlijk oogje in het zeil hield. Toen ik een jaar of 8 was en hem wat vaker op eigen houtje ging opzoeken mocht ik tot mijn grote vreugde zijn rijk geïllustreerde martelarenboek bekijken. De gravure waarop een aantal ongelukkigen was afgebeeld waarvan de lul om onduidelijke redenen was afgesneden fascineerde enorm. Ook het plaatje van de Heilige Laurentius, die lelijk aan zijn einde kwam doordat hij levend gebarbecued werd op een ijzeren rooster, vond ik reuze boeiend. Ik geloof wel dat die ouwe het er naar zijn zin had. Met zijn zware Brabantse tongval kon hij meeslepend vertellen over zijn verleden als visser op het Hollandsch Diep bij de Moerdijk (wat het Siciliaanse Corleone is voor de Godfather is de Moerdijk voor de Van Leesten) of zijn avonturen in New York toen hij voor de Holland Amerika Lijn werkte. Toen hij de 80 gepasseerd was, en zijn geheugen hem in de steek liet, vertelde hij nog steeds dezelfde gruwelverhalen maar viel dan halverwege stil onder het verzuchten van “Ik wit’t niet meer, godverdomme…”. De man kon fantastisch vloeken.
Enfin, de herinneringen aan die tijd zijn niet gelukkig of ongelukkig: ik was gewoon kind en alles was vanzelfsprekend. Later wellicht meer over de early days.
Met al dat kroost werd het tijd dat opa Van Leest (die bij ons inwoonde) verkaste naar het één straat verderop gelegen bejaardentehuis Sint-Barbara. Mijn ouders waren zijn genuil ook wel een beetje zat (“Laat mij maar alleen sterven hier…”, als ze op zaterdagavond lekker een potje gingen dansen in De Witte Hinde). In het bejaardentehuis kon hij tenminste biljarten en ouwehoeren met de medebewoners en liep hij niet in de weg bij de dagelijkse praktijk van de snelgroeiende BV Van Leest.
![]() |
Vlnr: Vinnie, Pa, Opa en op de voorgrond Juleke |
Verdere herinneringen uit mijn prehistorie zijn schaars, hoewel de keer dat ik me verslikte en bijna een briljante carrière in een hapje babyvoer werd gesmoord mij helder is bijgebleven. En de verveling, de altijd aanwezige verveling. Naar het bouwbehang staren vanuit mijn ledikantje of urenlang de structuur van een kussensloop bestuderen als ik te hyper was voor het middagslaapje. In mijn beleving heb ik ook jaren doorgebracht in de box: voordeel daarvan was wel dat ik nog iets meekreeg van de reuring in het huis en het schijnt dat ik toen al een onberispelijke muzikale smaak had met mijn voorliefde voor Bert Kaempfert’s “A Swinging Safari”. Als de radiodistributie dit olijke deuntje uitzond ging ik helemaal los, danstechnisch gezien.
Uiteindelijk wilden mijn ouders toch meer Lebensraum. Dat werd gevonden in de vorm van een appartement aan de Nobelstraat in Ede-Zuid, pal onder de rook van varkensslachterij Stroomberg. In de zomer, tijdens het avondeten met de balkondeur open, hoorden we de varkens gillen en rook ik de lucht van verbrand haar. De doperwten smaakten er op die leeftijd niet minder om. Als de wind uit het noordwesten kwam konden we verder genieten van de geur van versgebakken spritsen uit de Nobo-koekjesfabriek en bij oostenwind de onbestemde chemische walm van de ENKA. Ede was ook toen een bedrijvig dorp en luchtvervuiling werd pas later in de jaren zestig hip.
Wat ik me ook herinner is de tragische dood van Bertje, een vriendje van me die - al spelend op een bouwplaats - onder de wielen kwam van een achteruitrijdende kiepwagen. Ik was er gelukkig niet bij toen het gebeurde maar de tragische nasleep er van was mijn eerste kennismaking met het concept dood.
Zoals wel vaker bij 3-jarigen was de zandbak de hangout. Ik speelde daar met mijn buurjongetjes uit het trappenhuis en besprak met hen de laatste mondiale ontwikkelingen terwijl we de kattendrollen uit het zand visten. Peuters kunnen onderling enorm ouwehoeren en met hun fantasie is niets mis: toen mijn broertje meedeelde dat ze op school waren gewaarschuwd voor een kinderlokker kon ik niet nalaten te vertellen dat ik de verdachte was tegengekomen bij de zandbak en gaf een best geinig signalement op aan mijn moeder. Ik wist nauwelijks wat een kinderlokker was maar het was toch fijn om even serieus aangehoord te worden op die leeftijd. Misschien dat ik het iets teveel had aangedikt door te beweren dat de man een bebloed hoofd had en bewapend was met een springtouw om de gevangen kindertjes te kunnen vastbinden.
![]() |
Opa Van Leest |
Hoe verging het opa Van Leest ondertussen in zijn nieuwe stek in het bejaardenhuis? Hij woonde in een piepklein kamertje waar vanaf de muur een foto van Paus Paulus VI een herderlijk oogje in het zeil hield. Toen ik een jaar of 8 was en hem wat vaker op eigen houtje ging opzoeken mocht ik tot mijn grote vreugde zijn rijk geïllustreerde martelarenboek bekijken. De gravure waarop een aantal ongelukkigen was afgebeeld waarvan de lul om onduidelijke redenen was afgesneden fascineerde enorm. Ook het plaatje van de Heilige Laurentius, die lelijk aan zijn einde kwam doordat hij levend gebarbecued werd op een ijzeren rooster, vond ik reuze boeiend. Ik geloof wel dat die ouwe het er naar zijn zin had. Met zijn zware Brabantse tongval kon hij meeslepend vertellen over zijn verleden als visser op het Hollandsch Diep bij de Moerdijk (wat het Siciliaanse Corleone is voor de Godfather is de Moerdijk voor de Van Leesten) of zijn avonturen in New York toen hij voor de Holland Amerika Lijn werkte. Toen hij de 80 gepasseerd was, en zijn geheugen hem in de steek liet, vertelde hij nog steeds dezelfde gruwelverhalen maar viel dan halverwege stil onder het verzuchten van “Ik wit’t niet meer, godverdomme…”. De man kon fantastisch vloeken.
Enfin, de herinneringen aan die tijd zijn niet gelukkig of ongelukkig: ik was gewoon kind en alles was vanzelfsprekend. Later wellicht meer over de early days.
Reacties
Een reactie posten